De provincie Limburg gebruikt cookies om jouw surfervaring op deze website gemakkelijker te maken.

Strikt noodzakelijke cookies
Deze cookies zijn strikt noodzakelijk om in de site te navigeren, of om te voorzien in door jou aangevraagde faciliteiten.
Functionaliteitscookies
Deze cookies verbeteren van de functionaliteit van de website door het opslaan van jouw voorkeuren.
Prestatiecookies
Deze cookies helpen om de prestaties van de website te verbeteren, waardoor een betere gebruikerservaring ontstaat.
Online surfgedrag gebaseerde reclame cookies
Deze cookies worden gebruikt om op de gebruiker op maat gemaakte reclame en andere informatie te tonen.

LIKONA-contactdag 2022 - Limburgse ecoducten - Jorg Lambrechts - transcript

Jan Mampaey:
We gaan verder met Jorg Lambrechts, medewerker van Natuurpunt Studie die ook al een aantal jaren geleden hier een verhaal kwam brengen over het ecoduct over de Kikbeek. Vandaag brengt hij een breder verhaal. En gaat hij het hebben over welke dieren er allemaal passeren over drie Limburgse ecoducten. Jorg, aan jou het woord.

Jorg Lambrechts:
Ben ik hoorbaar? Ja.
Ik ga inderdaad de essentie van een studie toelichten die we hebben uitgevoerd in opdracht van het departement Omgeving van de Vlaamse Overheid. En waar we met een heel team collega’s van Natuurpunt Studie aan gewerkt hebben en met ook heel wat vrijwilligers, dat zijn experten van diverse werkgroepen van Natuurpunt maar ook met lokale vrijwilligers die ons geholpen hebben met het bodemval onderzoek.
Ik ga jullie kort het studiegebied toelichten omdat dat belangrijk is om het geheel van de resultaten te snappen. En daarnaast ga ik focussen op een aantal high lights, het was een heel diepgaand onderzoek, dus ik kan het niet volledig brengen. Ik focus vandaag op de zoogdieren, de amfibieën en reptielen. En als jullie meer willen weten over één van de vele groepen ongewervelden die we hebben onderzocht zoals wilde bijen, sprinkhanen, enzoverder, ik som ze daar op in mijn slide, dan raad ik jullie aan om eens op zoek te gaan, digitaal naar het rapport. Staat op onze website en daar vind je in extenso alles uitgeschreven.

Het studiegebied.  Hier op de luchtfoto zie je het Nationaal Park Hoge Kempen, of een groot deel ervan, en je ziet hoe die E314 daar helemaal doorheen snijdt. En zoals Sam net al zei heb je in de Tenhaagdoornheide en de Teut hetzelfde probleem en hier verder oostwaarts ook. Die E314 is een absolute barrière voor niet vliegende dieren. Men heeft dat op zeker moment aangepakt en men heeft een aantal maatregelen genomen. En we spreken over het stuk van de E314 tussen  afrit 32 Genk Oost en afrit 33 Maasmechelen en dan zie je daar 3 bruggen, en daar ga ik het verder over hebben. Ik neem een luchtfoto waarmee ik iets verder ga inzoomen.
We beginnen in het Westen met het ecoveloduct Wiemesmeer. Dat is een brug over een voormalige N-weg tussen Wiemesmeer Zutendaal en Niel en As in het noorden. Dat was een vrij brede weg en een vrij brede brug. Ongeveer 15 jaar geleden heeft men het asfalt opgebroken op de brug zelf en op de aanlooptalluds heeft men uiteraard de weg afgesloten voor verkeer. En momenteel heeft de natuur zich daar kunnen ontwikkelen. Enkel fietsers kunnen er nog passeren. Wat belangrijk is finaal dat je ziet dat daarrond vooral naaldbossen liggen, vooral vrij homogene naaldbossen en weinig heide. Je hebt wel het golfterrein van Genk als open biotopen maar die zijn natuurlijk minder waardevol dan heide. Als we dan verder oostwaarts gaan doorheen die uitgestrekte naaldbossen, dan komen we aan de Bermbrug van Heiwijk en die brug ligt over een smallere weg en is dus ook een smallere brug. Die is ongeveer in dezelfde periode afgesloten voor het verkeer als het ecoveloduct. En daar zijn ook de talluds opgebroken destijds, de asfalt is opgebroken en fietsers kunnen nog wel passeren maar de rest van die talluds daar is de natuur terug zijn gang kunnen gaan, behalve boven op de brug, dat is wel belangrijk, dat is pas heel recent aan de natuur teruggegeven. Bij het begin van ons onderzoek begin 2020, was dat nog kaal zand met heidemaaisel uitgestrooid. Dus daar hebben we eigenlijk een pionierssituatie onderzocht.
En hier heb je, rond die brug, ten westen naaldbossen, maar ten oosten heb je waardevolle heide. Het Vlaams natuurreservaat Kikbeekbron met heel mooie droge heide en schrale graslanden.
Als je dan verder oostwaarts gaat dan kom je aan het ecoduct Kikbeek. En dat is de enige van de drie bruggen die speciaal voor dieren is aangelegd. Dat is een brede brug, 60 meter breed, en die ligt in een context van heide, loofbos en naaldbos. Hier een beeld van het ecoveloduct, de meest westelijke brug dus. Je ziet dat die vrij breed is, net voor de schermen een aarden weg en de rest is eigenlijk teruggegeven aan de natuur. Maar je ziet dit is heel schrale vegetatie, heel goed voor soorten die daarvan houden maar het is nogal monotoon, dus niet veel structuurvariatie toen we het onderzoek deden. Dus ook niet 15 jaar na herstel. 
De volgende foto toont die brug over de weg naar Heiwijk. Daar zie je dus het fietspad en daar zie je wat ik net zei schrale zand en heidemaaisel uitgestrooid. En eigenlijk die groene strook was op het moment van ons onderzoek het enige echt natuurlijke element daar. Dus dat is wel belangrijk, terwijl de aanlooptalluds al heel mooi ontwikkeld waren.
Nog even ter herinnering dat dat ecoduct Kikbeek het tweede ecoduct is dat in Vlaanderen is aangelegd, na het ecoduct Warande in het Meerdaalwoud. Nadien zijn er 2 ecoducten in de provincie Antwerpen aangelegd: de Munt in Wuustwezel over de E19 en de HST-lijn, Kempengrens op de grens met Nederland, over de E34 Antwerpen-Eindhoven.  En nadien zijn er dan nog 2 in Vlaams-Brabant aangelegd, één in het Zoniënwoud: Ecoduct Groenendaal over de superdrukke ring rond Brussel en dan opnieuw één in Meerdaalwoud. Wie geïnteresseerd is in  wat men nog plant vanuit de Vlaamse Overheid, vanuit het beleid, raad ik aan om eens te googelen op het Vlaams Actieplan voor Ecologische Ontsnippering VAPEO, dat vind je online.

OK, nu over naar de resultaten van ons onderzoek. Ik begin met de vleermuizen. En men is geneigd om te denken dat zijn toch vliegende dieren, die kunnen toch zo een weg overvliegen, maar dat klopt niet helemaal of zelfs grotendeels niet. Er zijn 2 redenen waarom het voor vleermuizen soms niet evident is om zo’n weg te passeren. Een eerste reden is dat een heel aantal soorten lichtschuw zijn. En dat is opnieuw een beetje contra intuïtief omdat veel mensen het beeld kennen van dwergvleermuisjes die rond een straatlantaarn jagen op insecten. Maar de meeste inheemse vleermuizen mijden licht. Wat waarschijnlijk te maken heeft met predatorgeval… Wat betekent dat? Een verlichte snelweg is een absolute barrière voor veel vleermuizen….                                                   
Een tweede reden is: er zijn vleermuizen die een sterke sonar hebben, dat is voor hun echolocatie, en die zijn aangepast aan jagen in open terrein en die vliegen zo’n snelweg op grote hoogte over. Die hebben daar geen probleem mee. Maar een heel aantal soorten vleermuizen hebben een relatief zwakke sonar die is aangepast aan jagen in bossen en die dieren kunnen dus niet zomaar open vlaktes oversteken. We weten allemaal dat kleine landschapselementen nodig zijn als natuurverbindingen voor die vleermuizen om open akkergebieden te passeren. Net op dezelfde manier gaan die al eens een snelweg over die niet verlicht is of wanneer de lichten uit zijn, dat is dan een kale asfaltvlakte, die gaan dat heel snel en laag oversteken, als ze het al oversteken, en dan hebben ze dus veel kans om verkeersslachtoffer te worden. Dus met andere woorden, een ecoduct of een donkere ecotunnel kan echt wel helpen voor vleermuizen om zo’n weg te passeren.

Zo, dat was de intro om te komen tot onze resultaten. We hebben die vleermuizen onderzocht met automatische detectoren. Op elk van de drie bruggen hebben we een detector centraal op de brug gezet en dan  telkens één ten noorden en ten zuiden. En we hebben telkens een aantal dagen onderzoek gedaan, we hebben een  steekproef genomen. Dat zijn zo foto’s van detectoren die verzamelen duizenden opnames op een paar nachten, ehm, ook op de plek waar recreanten kunnen passeren hebben we die buiten het bereik van recreanten moeten zetten ofwel uit het zicht …
En dan hebben we al die data van die automatische detectoren geanalyseerd en in een rapport gepresenteerd per soort, niet alleen per brug maar ook per locatie. Dan zie je bijvoorbeeld dat voor die bosvleermuis dat we die vooral centraal op de bruggen hadden. Nu helaas, is die bosvleermuis één van die soorten die zitten met een sterke sonar, waardoor zo’n ecobrug niet zo cruciaal is, dus in dat opzicht denken we dat de verklaring vooral is dat er heel veel insecten boven die brug hangen en die daar graag gaan jagen en dat dan leidt tot veel van die registraties van die soort. Maar de conclusie was dat we vooral de soorten hadden met een sterkere sonar en dat we die soorten met die zwakkere sonar waar je het vooral voor doet, wat minder present waren tijdens ons onderzoek wat dus beter kan, ja. Vandaar dus dat we een aantal aanbevelingen hebben gedaan; je hebt die foto’s van die ecoveloduct gezien, je hebt die foto’s van die bermbrug gezien, die waren te kaal voor vleermuizen, dus daar is het belangrijk dat een deel van die brug dat daar struiken kunnen opschieten. Bomen kan natuurlijk niet omwille van de veiligheid  maar struiken zodat die vleermuizen een geleidende structuur hebben. Het is op termijn belangrijk dat de omringende bossen verbonden worden met die brug of blijven, dat is veelal vrij goed, en het is ook vrij belangrijk dat die vrij uitgestrekte naaldbossen goed voor vleermuizen beheerd worden. Die naaldbossen worden ouder, worden interessanter voor vleermuizen en de bruggen gaan dus ook relatief belangrijker worden in de toekomst voor vleermuizen om te passeren.
Naast die vleermuizen zijn er ook nog 15 andere soorten wilde zoogdieren op de drie bruggen uit onderzoek waarvan 5 soorten of dus 1/3 op de rode lijst staan. Helaas is het zo dat soorten zoals haas en die woelmuizen en hermelijn ondertussen al op de rode lijst zijn terecht gekomen.
Zover is het inderdaad gekomen.
Bij het ecoduct is het natuurlijk interessanter om verschillende onderzoeksperiodes te kunnen vergelijken omdat daar al eerder onderzoek gebeurde. Dat was niet zo bij de Bermbrug en heel beperkt bij ecoveloduct. Dus op het ecoduct wel. Hier zien we bijvoorbeeld dus dat we bepaalde soorten bij elke onderzoeksperiode hadden, bijvoorbeeld de haas en ook nog 4 andere: bijvoorbeeld vos, steenmarter zat er elke onderzoeksperiode en wild zwijn en ree. Terwijl bepaalde andere soorten, bijvoorbeeld everzwijn maar tijdens bepaalde onderzoeksperiode gevonden werden. En dat heeft natuurlijk ook weer te maken met het feit dat grotere zoogdieren zoals ree en wild zwijn makkelijker te capteren zijn met cameravallen dan eekhoorns. Maar toch zijn dit duidelijke verschillen.
Natuurlijk zijn er altijd verschillen. Enkel muizenonderzoek gedaan tijdens het onderzoek van 2020 dat ik hier vandaag presenteer. En zo kom ik naadloos bij het volgende onderwerp want ik wil niet teveel op de grotere zoogdieren ingaan. Die komen al vaak aan bod en er is ook al een spreker die, als ik me niet vergis, over wild zwijn gaat hebben, dus ik ga even op wat minder bekende zoogdieren focussen, op 3 groepen muizen. Ik zet die tussen aanhalingstekens: die zijn evolutionair gezien heel verschillende types muizen. Je hebt spitsmuizen als insecteneters en woelmuizen dat zijn vegetariërs en die ware muizen dat zijn zo die Mickey Mouse muizen, die met hun grote ogen en grote oortjes, zoals de bosmuis en de huismuis die je in huis kan tegenkomen. We hebben die onderzocht met muizenvalletjes, 100 muizenvallen op het ecoduct en telkens 50 op de twee andere bruggen. Hier zie je zo een beeld van waar op het ecoduct, de luchtfoto van het ecoduct Kikbeek, en dan zie je dat we op de brug heel veel vallen hebben gezet en ook ten noorden en ten zuiden.

De resultaten. Toch wel bijzonder dat we qua diversiteit 5 soorten van die kleine zoogdieren hebben op het ecoduct Kikbeek: 2 soorten woelmuizen, 1 ware muis, dat is die bosmuis met grote oren en ogen, en dan 2 soorten spitsmuizen. De aantallen zijn relatief laag en dan zien we duidelijk het verschil: die schrale heide biedt minder voedsel voor muizen en je hebt dus lagere aantallen dan als we bijvoorbeeld in het Zoniënwoud of Meerdaalwoud onderzoeken. Daar hebben we veel hogere aantallen. Maar toch, op de twee andere bruggen mooie diversiteit. Neem bijvoorbeeld de Bermbrug die bijna volledig kaal is hebben we 3 soorten in echt wel behoorlijke aantallen. Huisspitsmuis hadden we bijvoorbeeld op elk van de drie bruggen hier maar ook op elk ecoduct in Vlaanderen dat we al onderzocht hebben. Dus die naam klopt niet helemaal. Die huisspitsmuis heeft een bredere biotoopvoorkeur dan enkel bebouwde omgeving. Hieronder zie je een veldmuisje. Een extreem belangrijke soort in de voedselketen. Dus als je je gaat afvragen waarom ga je onderzoeken of er muizen over die bruggen passeren, ja, dat zijn cruciale soorten voor onze inheemse roofvogels, voor onze kiekendieven, onze velduilen, onze ruigpootbuizerds, enz. 

Dan ga ik het heel kort hebben over de reptielen. De essentie op één slide. Op het ecoduct Kikbeek hadden we 3 soorten inheemse reptielen, wat best wel indrukwekkend is. Nu hadden we alle drie die soorten eerlijk gezegd ook al tijdens de T7, in 2013. Maar toch is het belangrijk om vast te stellen dat die gladde slang opnieuw aanwezig is, niet enkel op het ecoduct maar ook ten zuiden en ten noorden, niet alleen adulte dieren maar ook juveniele. Dus, met andere woorden, van deze zeer belangrijke soort voor ecologische ontsnippering is een populatie aanwezig op het ecoduct. Nog steeds. De levendbarende hagedis is op alle drie de bruggen aangetroffen. Wat op zich heel positief is, en ook wel bijzonder, dit is de Bermbrug opnieuw, daar komt ook volop gladde slang voor. Enerzijds was dat wel bekend want hier was een populatie al lang bekend, door Peter Engelen, zeg maar onze Belgische gladde slangen specialist. Maar nu hadden we de soort aan beide zijden, en heel bijzonder, een slangenhuid centraal op die Bermbrug. Dus dat terwijl die  brug nog in pionierstoestand is met wit zand. Je ziet die vlekjes, dat zijn hoopjes heidemaaisel die aangebracht zijn en die later zijn open gestrooid opdat er een heidevegetatie zou komen. Dus dat is eigenlijk nog relatief vijandig biotoop voor een gladde slang en toch hebben we daar vastgesteld, bewijsmateriaal dat die gladde slangen daar al passeren. Dus zeker een “take home”-message dat zo’n smalle brug al heel snel functioneel kan zijn voor gladde slang. 
Dan in één slide de essentie van de amfibieën. Ook daar hadden we tijdens de T7 al 9 soorten, wat al een heel goed resultaat was. Of laat me zeggen dat tijdens de eerste 3 onderzoeksperiodes samen, en we hadden nu in 2020 opnieuw 9 soorten maar één soort hadden we niet; die heikikker hebben we niet kunnen vaststellen, mogelijk heeft dat te maken met de dramatische achteruitgang van die soort door drie warme zomers, 2018, 2019 en 2020. Die hebben die aantallen gedecimeerd van die heel belangrijke heidesoort. We hadden wel een heel waardevolle soort in de plaats. We hadden boomkikker vastgesteld, 3 waarnemingen. Ook voortplanting vastgesteld, dus larven gevonden, en die was nieuw voor het ecoduct. In 2020 en 2021 is Peter dat nog gaan bevestigen toen had hij 4 roepposten van boomkikker. Dus we kunnen concluderen dat het ecoduct bijdraagt aan de verspreiding in Limburg van deze belangrijke soort, de spectaculaire  verspreiding van boomkikker in Limburg die we recent zien. Evenzeer vond ik het interessant om vast te stellen dat de rugstreeppad zich daar nog altijd voortplant. Dus, het ecoduct was klaar begin 2006 en toen bij een terreinbezoek hadden we op dat compleet kaal ecoduct al meteen rugstreeppadden, wat altijd heel straf is hoe dat ze het zo rap weten te vinden. Maar dat komt wel overeen met het feit dat die rugstreeppad een echte pionierssoort is. Dus op een bepaalde manier is het nog straffer dat die daar 15 jaar later nog altijd zit en zich voortplant. En de reden daarvoor is dat er een heel goed natuurbeheer plaats vindt: de begrazing met de Konikpaarden, die houden die pionierssituatie in stand en die maken het dus mogelijk dat er nog altijd pionierssoorten zoals die rugstreeppad  aanwezig blijven. Dus in totaal al 10 soorten amfibieën op ecoduct Kikbeek. De twee andere bruggen daar waren de resultaten veel beperkter, daar is ook veel minder water. Die poeltjes vallen daar droog. Dus het was heel bescheiden die resultaten. Alleen wil ik wel benadrukken dat we op die kale Bermbrug al rugstreeppad hebben aangetroffen. Dus nogmaals een bewijs hoe die soort zich heel straf en snel kan verspreiden zolang je maar gezonde populaties hebt vanwaar die dieren komen. Dat spreekt voor zich.

Voilà. Dan is er toch nog één slide van een ongewerveld dier in mijn presentatie geslopen. Er is niks aan te doen, het is sterker als mezelf. Deze goudglanzende loopkever, carabus mides is de wetenschappelijke naam, is de meest straffe soort van ongewervelden die we gevonden hebben. Waarom? Op de rode lijst staat ie als bedreigd, het is één van de meest bedreigde loopkeversoorten, het is één van de vijf ongevleugelde loopkeversoorten die we gevonden hebben. Dus voor versnippering een cruciale soort. En het is een zeer kenmerkende heidesoort, die zelfs binnen de heide beperkt is tot  bepaalde successiestadia van de heide. Dus kortom, de soort die aantoont dat het eigenlijk wel werkt. En we hadden hem niet de eerste twee jaren op het ecoduct, wel in 2013, maar nu zijn de aantallen verdubbeld: dus 8 exemplaren in 2013, en nu 16. Dus, met andere woorden, om te besluiten: daar is een populatie van deze belangrijke soort aanwezig en dat is natuurlijk de beste garantie dat ie zich zowel naar het noorden als het zuiden verspreidt en dat je dus genetische uitwisseling krijgt. Voilà, dus met dit heuglijk nieuws wil ik mijn presentatie afsluiten. En ik hoop dat ik jullie iets hebben kunnen bijbrengen over wat er passeert aan dieren op deze drie ecobruggen. 
Bedankt voor uw aandacht.

Jan Mampaey: Dank u wel, Jorg.
Wij hebben een paar vraagjes voor jou. Zal ik beginnen met, over die kikkers en padden? Dat zijn trekkende diersoorten, kan je daar iets meer over vertellen: over wat dan de lengte van zo’n brug, de afstanden van die brug. Hoe dat daar impact op heeft op de padden- en kikkertrek.
Jorg Lambrechts:
Ja, kijk. Grotere zoogdieren kunnen zich beter in de ruimte oriënteren. Vleermuizen, reeën, die gaan heel gericht die brug gebruiken. Voor amfibieën is dat veel ongerichter. Dat is veel meer een toevalseffect. Dus hoe breder die brug is en hoe beter die is ingericht, he, als er vochtige ecotopen zijn, hoe meer kans dat die dieren die plek gaan vinden en dus met succes de andere kant van de snelweg bereiken. Dus dat zit ‘em in toeval. Dus hoe breder de brug, en vooral hoe….    want als het bos is gaan ze er niet doorgaan. Feit dat daar op het ecoduct een heel mooie plas water is gecreëerd, maar dat er ook droge stukken zijn, die variatie maakt dat zowel de droogte- als de vochtminnende soorten daardoor aangetrokken worden en zo kunnen passeren.

Jan Mampaey: OK, dank u.
Je hebt één soort niet vermeld.
Jorg Lambrechts: Veel meer dan één soort.
Jan Mampaey: Jaja.
Maar één soort waar in Limburg veel aandacht naar toe gaat. Ja, de wolf. Gebruikt ie die ecoducten of loopt ie gewoon de snelweg over?
Jorg Lambrechts: Ja.
Jan Mampaey: Heb je daar gegevens over?
Jorg Lambrechts: Ja.
We hebben ze niet aangetroffen want anders denk ik hadden we ze wel vermeld, vermoed ik. Maar voorlopig hebben we geen harde bewijzen dat ze over die ecobruggen zijn gegaan. We hebben ook geen verkeersslachtoffers op de snelweg gevonden en we hebben altijd het traject afgereden tussen Genk en Maasmechelen, dus altijd heel gericht tegen 90 km/u op het rechter rijvak, en gekeken naar verkeersslachtoffers. En die rasters doen dus hun werk. Er zijn geen verkeersslachtoffers gevallen. Dus ofwel is die buiten de camera’s om gepasseerd, wat tijdens ons onderzoek niet zo waarschijnlijk is, maar er is dus ook geen verkeersslachtoffer gevallen, dus  op dat traject vermoed ik dat ie niet gepasseerd is tijdens ons onderzoek. Dat is een beetje de conclusie.
Jan Mampaey: OK
Jorg Lambrechts: Hopelijk sindsdien al wel.

Jan Mampaey: Ja.
Nu, je hebt vooral één segment van de E 314 benaderd. Bij vorige spreker ging over het traject ten westen daarvan. Zijn ook daar, volgens jouw inschatting, meer ontsnipperingsmaatregelen nodig, bijvoorbeeld ten hoogte van de Noord-Zuid, de Teut, de Tenhaagdoornheide. Hoe schat je dat in op basis van de waarnemingen die je nu gedaan hebt en ook uw algemene kennis van en hoe de biodiversiteit in Limburg?
Jorg Lambrechts: Ja.
Awel, dat is geen vraag die gemakkelijk uit de losse pols te beantwoorden is, maar ik kan wel een aantal richtlijnen geven. Wat we zien is, als je een lang traject te ontsnipperen hebt, dan heeft het geen zin om in het midden één object aan te leggen wat ontsnipperend werkt. Een wolf legt grote afstanden af, een ree ook, die zullen daar wel geraken maar ja, het merendeel aan soorten heeft een beperkte actieradius en heeft dus een bepaald object nodig, ontsnipperingsobject, brug of tunnel, op kortere afstand. Sommige soorten hebben een voorkeur voor een donkere tunnel, ik heb dat voorbeeld van die vleermuizen gegeven, sommige soorten hebben een voorkeur voor… een haas gaat minder gemakkelijk een tunnel ingaan en gaat een brug makkelijker gebruiken, dus ik denk dat het variatie is aan type ontsnipperingsmaatregelen en op voldoende afstand. Bijvoorbeeld in het Meerdaalwoud, ik heb gesproken van 2 ecoducten, maar men heeft ook nog 10 dassentunnels aangelegd op dat traject. Het zijn,…vaak trekken de meest spectaculaire maatregelen zoals ecoducten de meeste aandacht, maar ook de anderen hebben echt een toegevoegde waarde. Absoluut.
Jan Mampaey: OK. Dan gaan wij verder op zoek naar meer ontsnipperende maatregelen op de E314.
Dank u wel Jorg.