In de jaren ’60 werden veel waterlopen rechtgetrokken, verbreed en dieper gemaakt. De belangrijkste reden hiervoor was het ontwateren van landbouwgebieden en het verbeteren van de perceelsvormen om zo de voedselproductie te verhogen. Het water stroomt immers sneller weg in zo’n rechte, diepe beek.
De aanwezigheid van water brengt echter een typische waardevolle fauna en flora met zich mee, positief voor de biodiversiteit. Maar door de zogenaamde "verbeteringswerken" werd er ook veel water onttrokken aan deze "natte natuur" waardoor sommige, soms zeldzame, planten en dieren verdwenen.
In bepaalde gebieden wil de provincie de waterhuishouding verbeteren. Door beken opnieuw natuurlijk aan te leggen met meanders en een ondiepe bodem kan het ecosysteem zich herstellen. De grondwatertafel verhoogt en de sponswerking van de bodem kan zich herstellen. De natuur kan er weer haar gang gaan.
In deze gebieden neemt het waterbergend vermogen toe zodat ze ook een bescherming vormen tegen overstromingen.