Om te overleven, moeten vissen kunnen migreren. Dat wilt zeggen dat ze zich van de ene plaats naar de andere moeten kunnen verplaatsten op zoek naar voedsel, bescherming tegen roofdieren of verontreiniging, voortplantingsplaatsen, overwinteringsgebieden of nieuwe leefgebieden.
In het verleden werden er in de beken veel constructies gebouwd die vrije vismigratie verhinderen, zoals watermolens, stuwen, bodemvallen, een sifon onder het kanaal, duikers onder wegen en bodemplaten onder bruggen. Dat noemen we vismigratieknelpunten.
Deze verschillende constructies zorgen vaak voor een verval, een te hoge stroomsnelheid of een te ondiepe waterlaag zodat ze niet passeerbaar zijn voor vissen.
De provincie lost deze vismigratieknelpunten systematisch op. Door het aanleggen van vistrappen bijvoorbeeld. Een grote bodemval wordt opgesplitst in kleine trapjes die de vissen wel kunnen passeren. Of door het aanleggen van een nevengeul waarlangs de vissen kunnen zwemmen. De oplossing is steeds maatwerk en verschilt naargelang de vissoort en de bestemming van het gebied.
Meer informatie kun je vinden in het Handboek vismigratie van de VMM.
De belangrijkste vismigratieknelpunten en de gerealiseerde visdoorgangen zijn opgenomen in de databank vismigratie die beheerd wordt door de VMM.