1 Feitelijke en juridische gronden
Gelet op het provinciale meerjarenplan 2020-2025.
Gelet op de artikelen 41, 162 en 170 van de Grondwet.
Gelet op het provinciedecreet van 9 december 2005, zoals gewijzigd.
Gelet op de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten.
Gelet op de wet van 15 maart 1999 betreffende de beslechting van fiscale geschillen.
Gelet op de wet van 23 maart 1999 betreffende de rechterlijke inrichting in fiscale zaken.
Gelet op het decreet van 30 mei 2008 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillenprocedure van provincie- en gemeentebelastingen, zoals gewijzigd bij het decreet van 28 mei 2010 en het decreet van 17 februari 2012.
Gelet op het koninklijk besluit van 16 juli 1992 betreffende de bevolkingsregisters en het vreemdelingenregister, zoals herhaaldelijk gewijzigd.
2 Motivering
Het heffen van een provinciebelasting is noodzakelijk om de uitvoering van de beleidsopties opgenomen in het meerjarenplan financieel mogelijk te maken.
Het opzet achter het initieel invoeren van de belasting was tevens een vereenvoudiging van de provinciale fiscaliteit.
De heffing van de belasting moet zelf efficiënt en rendabel zijn. Aldus dienen de belastingopbrengsten de administratieve kosten verbonden aan de vestiging en de invordering van de belastingaanslagen te dekken.
Een algemene en evenwichtige spreiding van de belastingdruk wordt nagestreefd over meer dan vierhonderdvijftigduizend belastingplichtigen, namelijk de gezinnen die op het grondgebied van de provincie Limburg één woongelegenheid, hoe ook genoemd, bewonen en de bedrijven (eenmanszaken en vennootschappen) die op het grondgebied van de provincie Limburg één of meerdere vestigingen gebruiken of tot gebruik voorbehouden.
Ten overstaan van de gezinnen bestaat het belastbaar feit uit de bewoning door een gezin van één woongelegenheid, hoe ook genoemd, die op het grondgebied van de provincie Limburg is gelegen.
Ten overstaan van de bedrijven bestaat het belastbaar feit uit elke vestiging die op het grondgebied van de provincie Limburg is gelegen en die door het bedrijf wordt gebruikt of tot gebruik wordt voorbehouden.
Zowel de gezinnen als de bedrijven dienen de belasting verschuldigd te zijn afzonderlijk per woning, respectievelijk per vestiging hoe ook genoemd, die zij op het grondgebied van de provincie Limburg gebruiken of tot gebruik voorbehouden.
De belastbare grondslag moet eenvoudig meetbaar en controleerbaar zijn en bestaat derhalve uit de totale gebouwde en/of ongebouwde oppervlakte van het goed waarop de woning (gezinnen) of de vestiging (bedrijven) zich bevindt en die door de belastingplichtige wordt gebruikt of tot gebruik wordt voorbehouden.
Het oppervlaktecriterium met een daaraan gekoppelde gedifferentieerde tariefstructuur laat op adequate wijze toe om, bij benadering en in overeenstemming met het beginsel van de verdelende rechtvaardigheid, de belasting vast te stellen.
Het oppervlaktecriterium wordt als berekeningsbasis redelijk en objectief beschouwd teneinde de algemene provinciebelasting te berekenen.
De belasting beoogt belastingplichtigen met verschillende toestanden en die verscheidenheid moet noodzakelijkerwijs worden opgevangen in vereenvoudigde categorieën. De normen van een belasting kunnen niet worden aangepast naargelang de eigenheid van elk individueel geval. Er kan niet voor alle mogelijke soorten gezinnen en bedrijven (elk met hun eigen en meest uiteenlopende kenmerken) worden voorzien in een specifieke belastingregeling.
Verschillen inzake financiële draagkracht en/of economische rentabiliteit maken redelijk verantwoorde differentiatiecriteria uit voor de toepassing van het belastingreglement en het verschil in tarifering.
In het algemeen mag worden aangenomen dat de verschillen in financiële draagkracht verantwoorden dat gezinnen aan lagere tarieven worden onderworpen dan bedrijven. De activiteiten van gezinnen zijn niet gericht op een economische exploitatie, terwijl bedrijven bestendig een economisch rendement beogen en/of een winstoogmerk hebben.
Financieel kwetsbaardere gezinnen krijgen vermindering van de belasting op basis van objectieve voorwaarden. Deze voorwaarden houden verband met een tegemoetkoming die genoten wordt op basis van een onderzoek dat reeds door andere wettelijk bevoegde instanties werd uitgevoerd.
Categorieën van bedrijven die door hun aard de grond (bodem) als natuurlijk productiemiddel aanwenden en die in vergelijking met andere categorieën een lager rendement per vierkante meter oppervlakte hebben, hebben een uitzonderlijke nood aan grotere oppervlakten om een economisch leefbare (rendabele) exploitatie te kunnen realiseren. De tariefstructuur komt tegemoet aan de doelstelling van een evenwichtige spreiding in functie van de financiële draagkracht door voor deze categorieën van belastingplichtigen aangepaste tarieven te voorzien, die in overeenstemming kunnen worden beschouwd met hun financiële draagkracht.
Het heffen van minimumbelastingen is gerechtvaardigd door enerzijds de noodzaak om de administratieve kost van de belastingheffing te dekken en anderzijds doordat kan worden aangenomen dat de voorziene minimumbedragen binnen de draagkracht liggen van elke belastingplichtige.
3 Besluit
Artikel 1
Artikel 2
§1. Een gezin bestaat uit hetzij één persoon die gewoonlijk alleen leeft, hetzij uit twee of meer personen die, al dan niet door verwantschap aan elkaar verbonden, gewoonlijk in één en dezelfde woning verblijven en er samenleven.
§2. De belasting wordt gevestigd op naam van de referentiepersoon van het gezin, die op 1 januari van het aanslagjaar zijn/haar hoofdverblijfplaats heeft in de provincie Limburg.
§3. De referentiepersoon van het gezin met hoofdverblijfplaats in Limburg, is deze die als dusdanig is ingeschreven in het bevolkingsbestand van de gemeente.
Artikel 3
§1. De belasting is verschuldigd voor de bewoning door een gezin van één woongelegenheid, hoe ook genoemd in de provincie Limburg.
§2. Indien er op een bepaald adres meerdere personen als "referentiepersoon" zijn ingeschreven, zijn deze allen belastingplichtig.
Artikel 4
§1. De belasting wordt, ongeacht de kadastrale indeling, vastgesteld rekening houdend met de totale bebouwde en onbebouwde oppervlakte van het goed in de provincie Limburg waarop de bewoning plaatsvindt.
§2. Indien op een goed verscheidene woongelegenheden voorkomen, wordt de aanslag vastgesteld op basis van de bebouwde en onbebouwde oppervlakte die de belastingschuldige in gebruik heeft of tot het gebruik voorbehouden heeft.
§3. Voor de bebouwde oppervlakte worden alle bouwlagen afzonderlijk geteld.
Artikel 5
§1. Aan elke belastingschuldige (cf. art. 2) wordt een aanslagbiljet ten bedrage van de minimum verschuldigde belasting toegestuurd. Indien de belastingschuldige, voor de bewoning van het gezin, beschikt over een totale bebouwde en onbebouwde oppervlakte boven de 10.000 m² is hij/zij verplicht hiervan aangifte te doen, binnen één maand na de verzendingsdatum van het aanslagbiljet.
§2. De aangifte, gehecht aan het aanslagbiljet, moet correct ingevuld, gedagtekend en genaamtekend binnen één maand na de verzendingsdatum van het aanslagbiljet, toekomen bij het provinciebestuur Limburg, dienst provinciale financiën, Universiteitslaan 1 te 3500 Hasselt.
Artikel 6
§1. De belasting wordt per woongelegenheid als volgt vastgesteld:
Belastbare oppervlakte (bebouwde + onbebouwde) bedrag
Belastbare oppervlakte (bebouwde + onbebouwde) | bedrag |
---|---|
tot 10.000 m² | 35,00 euro |
tussen 10.000 m² en 20.000 m² | 50,00 euro |
meer dan 20.000 m² | 80,00 euro |
§2. De belasting is ondeelbaar verschuldigd voor het hele jaar. Voor de vaststelling van de belasting wordt de toestand op 1 januari van het aanslagjaar in aanmerking genomen.
Artikel 7
De belasting van 35,00 EUR wordt gehalveerd tot 17,50 EUR indien:
- de aangeslagene bewijst dat hij/zij op 1 januari van het aanslagjaar aanspraak kan maken op het zogenaamde RVT-voorkeurtarief (Recht op de Verhoogde Tegemoetkoming),
- de aangeslagene bewijst dat hij/zij op 1 januari van het aanslagjaar geniet van de toekenning van het leefloon.
Artikel 8
§1. Bij gebrek aan aangifte binnen de termijn, bepaald in art. 5 van dit reglement, of ingeval van onjuiste, onvolledige of onnauwkeurige aangifte wordt de belasting ambtshalve ingekohierd en vermeerderd met volgende belastingverhogingen.
In geval van goede trouw van de belastingschuldige:
- eerste overtreding: 20 % verhoging van de verschuldigde belasting
- tweede overtreding: 50 % verhoging van de verschuldigde belasting
- vanaf de derde overtreding: 100 % verhoging van de verschuldigde belasting.
In geval van kwade trouw van de belastingschuldige:
- 100 % verhoging vanaf de eerste overtreding.
§2. Bij tijdige en correcte aangifte gedurende twee opeenvolgende jaren begint een nieuwe termijn van aangiftegedrag te lopen.
§3. De verhoging kan maximaal aanleiding geven tot een verdubbeling van de aanslag.
§4. De overtredingen worden vastgesteld door provincieambtenaren, daartoe aangewezen door de deputatie. De door hen opgestelde processen-verbaal hebben bewijskracht tot bewijs van het tegendeel.
Artikel 9
De verschuldigde belasting en de eventuele verhoging worden opgenomen in kohieren, die worden vastgesteld en uitvoerbaar verklaard door de deputatie.
De aanslagbiljetten moeten in gesloten omslag aan de belastingschuldigen gezonden worden.
In afwijking van het vorige lid kan de belastingplichtige, mits hij een uitdrukkelijke verklaring in die zin aflegt, er evenwel voor opteren om de aanslagbiljetten door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, te ontvangen. In dit geval geldt de aanbieding van dergelijke procedure als rechtsgeldige kennisgeving van het aanslagbiljet.
Artikel 10
De belasting wordt geïnd door de financieel beheerder van de provincie Limburg. De aanslag moet binnen twee maanden volgend op de verzendingsdatum van het aanslagbiljet betaald zijn op de aangeduide rekening.
In het in artikel 9, derde lid, bedoelde geval moet de belasting worden betaald binnen twee maanden na de datum waarop het aanslagbiljet door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt aan de belastingplichtige werd aangeboden.
Eens de betalingstermijn verstreken is, worden de invordering en vervolging gedaan door de financieel beheerder van de provincie Limburg.
Artikel 11
De belastingschuldige of zijn vertegenwoordiger kan tegen een aanslag, een belastingverhoging of een administratieve geldboete, een bezwaarschrift indienen bij de deputatie van de provincie Limburg, die handelt als administratieve overheid.
Het bezwaar moet schriftelijk en gemotiveerd en ondertekend worden ingediend bij de deputatie van de provincie Limburg, Universiteitslaan 1 te 3500 Hasselt, binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de derde kalenderdag volgend op de datum van verzending van het aanslagbiljet of vanaf de kennisgeving van de aanslag.
In het in artikel 9, derde lid, bedoelde geval vangt de termijn aan vanaf de datum waarop het aanslagbiljet door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt aan de belastingplichtige is aangeboden.
Het bezwaar kan ook worden ingediend via e-mail op het e-mailadres dat vermeld is op het aanslagbiljet, binnen de termijn zoals hierboven bepaald. De belastingschuldige of zijn vertegenwoordiger kan in zijn/haar bezwaarschrift vragen om gehoord te worden.
Hasselt d.d. 13 december 2023
De provinciegriffier
Wim Schoepen
De voorzitter
Jessie De Weyer
Contactgegevens dienst
Tel.: 011 23 77 02
E-mail: provinciebelastingen@limburg.be