Aan de hand van historische bronnen en literatuur is een beeld gevormd van de visstand in de Grensmaas rond de eeuwwisseling. Op basis van deze informatie wordt geconcludeerd dat veranderingen in de visstand reeds voor 1900 hebben plaatsgevonden. Anadrome vissoorten (de volwassenen trekken vanuit zee naar rivieren) als Zalm en Elft waren toen reeds schaars. Na 1840 werd Steur niet meer gesignaleerd in de Belgische Maas. De huidige visstand van de Grensmaas wordt getypeerd door het vrijwel ontbreken van de anadrome vissoorten. Reofiele soorten (die in rivieren leven) als Barbeel, Kopvoorn, Winde, Serpeling en Sneep worden nog steeds aangetroffen, weliswaar in geringere hoeveelheden dan voorheen. Geconcludeerd wordt dat de Grensmaas een groot deel van zijn oorspronkelijk karakter heeft verloren. Knelpunten voor de visstand zijn habitatfactoren (kwantiteit en kwaliteit van paaiplaatsen, gebrek aan diversiteit in het habitat, debiet en stroomsnelheid), waterkwaliteit en belemmeringen voor vismigratie.